woensdag 20 mei 2009

Wijzigingen belastingheffing 2009

Voor een overzicht van de wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2009 kunt u onderstaande pdf openen.

MvF_Belastingen_in_2009.pdf

Een Bentley van de zaak: zakelijk of decadent?

Mijn BV – een ingenieursbureau – heeft de afgelopen jaren uitstekend gedraaid, en daardoor beschik ik in de zaak over een ruim bedrag aan liquide middelen dat ik niet direct nodig heb voor de bedrijfsvoering. Ik kan de liquide middelen vrij aanwenden. Ik ben 58 jaar en mijn oudedagsvoorziening in mijn pensioen-BV is op orde. Vanuit deze luxepositie wil ik binnenkort een Bentley gaan kopen, als mijn directiewagen. Ik denk aan een Bentley Continental Gt. 6.0 W12 Mulliner, en die kost € 294.612. Ik realiseer me dat met deze auto een forse bijtelling voor privé-gebruik is gemoeid, maar ik ga proberen die bijtelling te vermijden door de Bentley uitsluitend voor zakelijke ritten te gebruiken. Dat gaat wel lukken, ook al omdat ik in privé een goede Volvo heb. Waar ik meer mee zit, is of de inspecteur deze aanschaf wel zal accepteren. Strikt genomen is deze aanschaf niet 100% zakelijk. Mijn klanten verwachten mij niet in een Bentley, maar ze zullen het wel leuk vinden. Kunt u mij geruststellen?

Antwoord
Nee dat kan ik niet. U geeft zelf al aan dat de aanschaf van uw Bentley niet voor 100% zakelijk gemotiveerd is, en die schatting lijkt ons beiden aan de voorzichtige kant.
De belastingrechter is de laatste jaren steeds strenger geworden bij de beoordeling van gemengde uitgaven in een eenpersoonsvennootschap. Dat is een BV waarvan alle aandelen in handen zijn van één persoon, de DGA. Zoals in uw situatie. De DGA van zo’n BV heeft de mogelijkheid om in de BV uitgaven te doen die zakelijk nuttig zijn, maar die privé ook erg leuk uitpakken. Zoals de aanschaf van een exclusieve auto. Die is nuttig en nodig voor zakelijke ritten, denk aan het bezoeken van relaties en het woon-werkverkeer, en het rijden in zo’n auto is voor de DGA geen straf.


Bij de beoordeling van zo’n uitgave is het motief van de uitgave van groot belang. Waarom koopt de ondernemer – de eenpersoons-BV – zo’n luxe auto? Uitgaven die de BV doet met het oog op de zakelijke belangen zijn zonder meer als kosten op te voeren. De noodzaak voor zo’n uitgave speelt geen enkele rol, het gaat om het motief van de uitgave. Hierbij geldt dat de inspecteur het bedrijfsbeleid van de ondernemer niet mag beoordelen. Hij mag de efficiency van de uitgave niet ter discussie stellen, hij mag uitsluitend het motief beoordelen. Dat geeft de ondernemer met een eenpersoons-BV een ruime marge van handelen, maar er zijn grenzen. En de rechter heeft die grenzen getrokken, in een serie van rechterlijke uitspraken. Die uitspraken gaan over Cessna’s, maar ook over renpaarden als middel voor reclame voor de bedrijfsactiviteiten van de BV. De stand van zaken in de rechtspraak is als volgt. Als de BV een uitgave doet waarmee zakelijke belangen én de persoonlijke belangen van de DGA zijn gediend, is in beginsel sprake van een kostenpost. Maar dat ligt anders als er sprake is van een wanverhouding, als vaststaat dat die uitgave nooit tot een positieve bijdrage aan het bedrijfsresultaat zal leiden. Bij zo’n uitgave zegt de belastingrechter “kan geen redelijk oordelend ondernemer volhouden dat hij die uitgave heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming”. In feite toetst de rechter de efficiency van de uitgave, maar de formulering van de uitspraak koppelt aan het motief daarvan. Zo’n wanverhouding is direct herkenbaar: er is sprake van een kosten-batenanalyse die per definitie negatief uitpakt. Dat criterium biedt geen soelaas bij gemengde uitgaven met een moeilijk meetbare directe opbrengst. Zoals de aanschaf van een dure auto. Daar heeft de Hoge Raad een paar jaar geleden een meer gedetailleerd criterium voor gegeven. Als de uitgave een zakelijk doel heeft, is sprake van kosten tenzij blijkt dat die uitgav e mede is ingegeven om de persoonlijke behoeften van de DGA te bevredigen. Dat laatste gedeelte van de uitgave ontbeert het vereiste zakelijke motief en dat is daarom geen kostenpost, maar een uitdeling van winst.

Mij lijkt dat in uw situatie met de aanschaf van de Bentley een knip in de uitgave moet worden aangebracht: een deel heeft een zakelijk motief, een ander deel een overduidelijk privé motief. Waar die scheidslijn in uw situatie ligt, valt op afstand moeilijk te zeggen. Ik raad u aan om deze zaak vooraf met de inspecteur te bespreken. Voor uw belastingadviseur is het een mooie uitdaging om uw Bentley als zakelijke uitgave aangemerkt te krijgen.

Bron: BelastingBelangen Augustus 2008
Copyright: BelastingBelangen
Link: http://www.belastingbelangen.nl/

dinsdag 19 mei 2009

Gefactureerde BTW: gegronde twijfel

De ondernemer die zijn klanten BTW in rekening brengt, moet die BTW tijdig aan de schatkist afdragen. Doet hij dat niet, dan volgt al snel een naheffingsaanslag mét boete.
Maar als de ondernemer twijfelt over de vraag of hij wel BTW verschuldigd is over de door hem verrichte diensten, en zijn adviseur die twijfel niet kan wegnemen en de zaak voorlegt aan de bevoegde inspecteur, dan moet bij naheffing een boete achterwege blijven.

‘Aan het Werk’, een samenwerkingsverband van arbeidsdeskundigen en medisch instellingen, startte in maart 2001 met de exploitatie van een arbeidskundig adviesbureau. De werkzaamheden van het bureau bestonden voor een groot deel uit het uitvoeren van diagnoses, op medisch, psychisch en arbeidskundig terrein. Onduidelijk was of voor die werkzaamheden de BTW-vrijstelling voor medische dienstverlening van toepassing was. De belastingadviseur van het adviesbureau legde die vraag voor aan de bevoegde inspecteur. ‘Aan het Werk’ declareerde haar werkzaamheden voorlopig mét BTW aan haar afnemers, maar die BTW droeg zij niet af aan de fiscus, in afwachting van het definitieve standpunt van de inspecteur. Zij diende wel aangiften omzetbelasting in, met een af te dragen bedrag van nihil; in de aangiften claimde zij géén aftrek van voorbelasting.

In januari 2002 deelde de inspecteur mee dat de BTW-vrijstelling niet van toepassing was op de volledige dienstverlening van ‘Aan het Werk’. Afgesproken werd dat het adviesbureau over 2001 en 2002 een gesplitste jaarrekening zou opmaken met een BTW-belaste en een BTW-vrijgestelde omzet. De belastingadviseur zou die splitsing en de toerekening van de BTW-vooraftrek kritisch bezien en de afdracht van de per saldo verschuldigde BTW begeleiden. In maart 2003 werd de concept jaarrekening over 2002 afgerond. De belastingadviseur verzond die maand een memo naar de inspecteur, met daarin een toelichting op de ultimo 2002 op de balans opgevoerde schuld inzake de nog af te dragen BTW.

In juli 2004, toen nog steeds geen afdracht had plaatsgevonden, legde de inspecteur een naheffingsaanslag op (tot een bedrag van € 119.972), met een boete van 25%. Volgens de inspecteur was het aan grove schuld van het adviesbureau te wijten dat de verschuldigde BTW nog steeds niet was afgedragen. Belanghebbende had haar diensten mét BTW gefactureerd, en dan verplicht de wet om die BTW tijdig af te dragen, zelfs als later blijkt dat de BTW niet verschuldigd is. Het uitstellen van die afdracht was verwijtbaar als grove schuld.

Rechtbank Haarlem was het daarmee eens. De Rechtbank vond 25% boete ‘passend en geboden’. Hof Amsterdam kwam in hoger beroep tot een veel coulanter uitspraak. Belanghebbende kon geen grove schuld worden verweten. Zij had gegronde redenen om te betwijfelen of de door haar verrichte diensten mét BTW moesten worden gefactureerd. Zij had die vraag voorgelegd aan de Belastingdienst, en toen die beantwoord was had zij de uitwerking van de met de inspecteur gemaakte afspraken overgelaten aan haar adviseur.

Het vermelden van BTW op de uitgereikte facturen zonder die BTW op aangifte te voldoen vond het Hof onvoldoende reden om grove schuld aanwezig te achten. Het Hof vernietigde de boete.

Commentaar

De omzetbelasting hanteert een eenvoudig principe: gefactureerde omzetbelasting is per definitie verschuldigd. De wet kent daarvoor een speciale vangnetbepaling, inhoudende dat wanneer een ondernemer – maar ook een particulier! – op een door hem verstrekte factuur “op enigerlei wijze melding maakt van omzetbelasting” hij die omzetbelasting verschuldigd is. Ook als later blijkt dat die belasting volgens de reguliere regels van de BTW niet verschuldigd is. Op grond van deze regeling had de belanghebbende in deze procedure de door haar gefactureerde BTW al lang moeten afdragen aan de schatkist. Dat zij dat niet gedaan heeft, vindt de Amsterdamse belastingrechter in de gegeven situatie terecht niet verwijtbaar. Daarmee blijft het principe van ‘gefactureerde omzetbelasting is verschuldigd’ in stand, maar bij gegronde twijfel aan die BTW-afdracht moet een boete bij naheffing achterwege blijven.

Bron: BelastingBelangen Augustus 2008
Copyright: BelastingBelangen
Link: http://www.belastingbelangen.nl